1 juli 2008 | Overig | jurisprudentie | LJNBD9035, AWB 07/7520 en 07/6953
Sinds de invoering van de Wet IB 2001 geldt er een bijzondere regeling voor het al dan niet tegen vergoeding ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen aan een vennootschap waarin men een aanmerkelijk belang heeft. Het hebben van een vordering op een vennootschap valt onder het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen. Bij het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen zijn de regels die gelden voor de vaststelling van winst uit onderneming van toepassing op de berekening van het resultaat. Dit betekent dat zakelijk handelen het uitgangspunt vormt. De zakelijke huur voor een pand dat twee aandeelhouders aan hun BV verhuurden bedroeg met ingang van 2002 € 15.000 per jaar. Voor de jaren daarna was de zakelijke huur in ieder geval niet lager. De BV betaalde minder dan de zakelijke huur voor het pand. De aandeelhouders ondernamen niets om het volledige bedrag van de zakelijke huur bij de BV te innen. Naar het oordeel van de rechtbank Haarlem hield dat een bevoordeling van de BV in die als een informele kapitaalstorting moest worden aangemerkt. De aandeelhouders hadden het verschil tussen de zakelijke huur en de ontvangen huur als oninbaar ten laste van hun inkomen gebracht. Omdat dit verschil een kapitaalstorting vormde was afboeking niet mogelijk.