Te verrekenen voorheffingen worden niet verrekend met conserverende aanslag

14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN-nummer: AF7557 Zaaknr: 37565

Aan de houder van een aanmerkelijk belang in een BV is in verband met zijn emigratie in 1997 uit Nederland naar de Nederlandse Antillen een conserverende aanslag opgelegd voor een fictieve vervreemding van zijn aanmerkelijk belang. In het belastbare inkomen is ook begrepen een dividenduitkering uit die BV van ƒ 1.100.000. Verder is een verlies uit oude jaren verrekend. Voor het op de aanslag te betalen bedrag is uitstel van betaling verleend na het stellen van zekerheid door verpanding van de aandelen in de BV aan de ontvanger. In de procedure heeft het gerechtshof het gehele belastbare inkomen als te conserveren inkomen aangemerkt en uitstel van betaling verleend voor het daarover verschuldigde bedrag aan belasting. De ingehouden dividendbelasting is als te verrekenen voorheffing teruggegeven. In cassatie stelde de belastingplichtige zich op het standpunt, dat het opleggen van de conserverende aanslag over de fictieve vervreemdingswinst voor de aanmerkelijk belangaandelen in strijd is met de Belastingregeling voor het Koninkrijk (BRK). Naar het oordeel van de Hoge Raad staat de BRK Nederland toe om belasting te heffen over de waardestijging van de aandelen tot het moment van emigratie. Dat betekent, dat het opleggen van de conserverende aanslag niet in strijd is met de BRK, ook al is de invordering opgeschort tot het moment waarop de aandelen feitelijk worden vervreemd als dit gebeurt binnen een termijn van 10 jaar na emigratie. Het opleggen van een conserverende aanslag is niet in strijd met het EG-verdrag, alleen al omdat dat verdrag niet van toepassing is op overzeese gebiedsdelen. Ook vormt het geen inbreuk op het EVRM of het IVBPR.Naar het oordeel van de Hoge Raad is het verrekenen van verliezen uit oude jaren met te conserveren inkomen toegestaan. De wetgever was zich gezien de wetshistorie ervan bewust, dat deze mogelijkheid zich kon voordoen en heeft geen maatregelen genomen ter voorkoming van die situatie. De klacht van de belastingplichtige, dat het Hof niet is ingegaan op zijn verzoek om schadevergoeding voor kosten uit de bezwaarfase wordt door de Hoge Raad afgewezen. Naar het oordeel van de Hoge Raad heeft het Hof het verzoek om schadevergoeding kennelijk niet aangemerkt als een onmiskenbaar verzoek tot toepassing van artikel 8:73 Awb. De Hoge Raad acht dat niet onbegrijpelijk. De uitspraak van het Hof blijft in stand.