Ten onrechte loonbelasting nageheven van buitenlandse uitlener van personeel

14 mei 2007 | Hof Den Bosch | jurisprudentie | LJN: AU6469, 03/00797

De belastingdienst legde naheffingsaanslagen loonbelasting op aan een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde werkgever, die personeel uitleende aan in Nederland gevestigde opdrachtgevers. De naheffingsaanslagen waren het resultaat van controles die waren ingesteld bij de opdrachtgevers. Hoewel er in de periode die aan de oplegging van de aanslag vooraf ging regelmatig overleg was geweest tussen de inspecteur en de gemachtigde van de werkgever, verstuurde de belastingdienst de naheffingsaanslagen naar het vestigingsadres van de werkgever zonder kopie naar de gemachtigde. Tijdens het overleg had de gemachtigde duidelijk gemaakt dat niet akkoord gegaan zou worden met de uitkomsten van het ingestelde boekenonderzoek. In een brief aan de inspecteur schreef de gemachtigde dat hij tegen de eventueel op te leggen naheffingsaanslagen bezwaar zou aantekenen. Dat gebeurde, maar de termijn voor het indienen van bezwaarschriften was toen al verstreken. Gezien het voorgaande was Hof Den Bosch van oordeel dat de inspecteur het bezwaar ontvankelijk had moeten verklaren, ook al omdat niet in geschil was dat de gemachtigde het bezwaar onverwijld had aangetekend nadat hem de aanslagen door de werkgever waren toegezonden. De opgelegde naheffingsaanslagen waren gebaseerd op het standpunt dat er een vaste inrichting in Nederland was. Als gevolg daarvan moest voor alle werknemers die in Nederland werkzaamheden verrichten vanaf de eerste dag loonbelasting in Nederland worden afgedragen. De over de jaren 1997, 1998 en 1999 in Nederland afgedragen loonbelasting had slechts betrekking op werknemers die in een belastingjaar langer dan 183 dagen in Nederland werkzaam waren. Op grond van het belastingverdrag met het Verenigd Koninkrijk was alleen in die gevallen in Nederland loonbelasting verschuldigd. Volgens het Hof was de discussie of er al dan niet een vaste inrichting in Nederland bestond voor de loonbelasting in dit geval niet interessant. De betalingen waren ten laste gekomen van de buitenlandse werkgever en niet ten laste van een eventuele Nederlandse vaste inrichting. De Nederlandse heffingsbevoegdheid was dan op grond van het belastingverdrag beperkt tot het door de buitenlandse werkgever afgedragen bedrag. Het Hof vernietigde de opgelegde naheffingsaanslagen.