Terecht boete opgelegd wegens te laat indienen van jaarloonopgave

14 mei 2007 | Centrale Raad van Beroep | jurisprudentie | LJN: AT6821, 03/112 CSV

Na afloop van een kalenderjaar moeten werkgevers een jaarloonopgave sturen naar het UWV waarin een overzicht van de betaalde salarissen is opgenomen. Op het niet voldoen aan die verplichting staat een boete. Het UWV legde aan een werkgever een boete op van 25% van de ambtshalve vastgestelde premie wegens het niet indienen van de jaarloonopgave 2000. De boete werd vervolgens verminderd tot 10% van de ambtshalve vastgestelde premie. Het UWV merkte de overtreding aan als een vergrijp en niet als een verzuim omdat deze aan grove schuld van de werkgever was te wijten. Het UWV had hem verschillende keren tevergeefs verzocht de jaarloonopgave in te zenden. Uiteindelijk diende de werkgever de jaarloonopgaven over 2000 alsnog in en kon het UWV de afrekening opmaken. Tegelijkertijd werd de boete nader vastgesteld op 5% van het bedrag van de afrekening. De werkgever was van mening dat hij de jaarloonopgave tijdig had ingediend. Het UWV had op 5 maart 2001 van de toenmalige gemachtigde van de werkgever een diskette ontvangen. Die was niet goed, waarna het UWV een vervangende diskette toestuurde. De jaaropgave was volgens het UWV in elk geval te laat ingediend. Volgens de werkgever ontbrak de opzet of grove schuld, omdat het UWV geen schade had ondervonden. Daarom kon volgens de werkgever alleen een verzuimboete van 1% worden opgelegd. De Centrale Raad van Beroep stelde vast dat de jaaropgave 2000 niet binnen de gestelde termijn was ontvangen. De werkgever had evenmin gereageerd op twee aan hem verzonden rappellen. De werkgever had volgens de Centrale Raad van Beroep niet op de juiste wijze voldaan aan zijn verplichting tot het doen van loonopgave over 2000. Daarom mocht het UWV een boete opleggen. De vraag was of deze overtreding een vergrijp of een verzuim vormde. De verplichting de jaaropgavekaarten vóór 1 februari van het volgende jaar in te dienen mocht volgens de Centrale Raad van Beroep bij een werkgever als bekend worden verondersteld. Overtreding van die verplichting vormt een ernstige nalatigheid die behoudens tegenbewijs is te wijten aan grove schuld van de werkgever. Dat is een vergrijp. In dit geval was er geen afdoende verklaring gegeven op grond waarvan de overtreding niet aan grove schuld zou zijn te wijten. De Centrale Raad van Beroep was van oordeel dat de boete in voldoende mate was afgestemd op de ernst en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding.