22 november 2006 | Hof Amsterdam | jurisprudentie | LJNAZ4019, 05/0049
Een Nederlands bedrijf maakte gebruik van de diensten van een groot aantal Polen. Volgens het bedrijf waren de Polen niet in loondienst, maar zouden zij vennootschappen onder firma zijn aangegaan. De belastingdienst legde een naheffingsaanslag loonbelasting op aan het bedrijf omdat er sprake was van dienstbetrekkingen. Met de Polen waren netto vergoedingen per gewerkt uur afgesproken. Hof Amsterdam vond het niet onredelijk dat de inspecteur bij het vaststellen van de hoogte van de naheffingsaanslag ervan uit ging dat het bedrijf de loonbelasting niet zou verhalen. Het bedrijf had geen administratie bijgehouden van de betalingen en de adresgegevens van de Polen, waardoor verhaal van de loonbelasting niet goed mogelijk was. Het ging om een rondtrekkende en op campings verblijvende groep zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. Naar het oordeel van het Hof had de inspecteur de nageheven belasting en premies terecht gebruteerd. Dat gold ook voor de grondslag van de opgelegde verhoging (boete). Volgens het Hof was het ook voor zover de nageheven belasting was gebruteerd aan opzet van het bedrijf te wijten dat aanvankelijk te weinig belasting was geheven. Na verwijzing door de Hoge Raad heeft de behandeling van de procedure nog ruim 21 maanden geduurd. Volgens het Hof ging het om een beperkt aantal geschilpunten en had de behandeling van het beroep niet langer dan één jaar mogen duren. De redelijke termijn voor het behandelen van de zaak was daardoor overschreden. Om die reden verlaagde het Hof de vastgestelde verhoging met 10%. Het verminderen van de verhoging leidde tot een proceskostenveroordeling van de inspecteur.