27 mei 2008 | Hof Den Haag | jurisprudentie | LJNBD5869, BK-07/00641
De premies voor lijfrenteverzekeringen zijn tot bepaalde bedragen en mits voldaan is aan een aantal voorwaarden aftrekbaar van het inkomen. Voor ondernemers die hun bedrijf beëindigen zijn er extra aftrekmogelijkheden. Een van de voorwaarden waaraan voldaan moet zijn om van die extra mogelijkheden gebruik te maken is dat de lijfrente binnen zes maanden na het einde van het jaar waarin de onderneming wordt beëindigd moet zijn bedongen bij een verzekeringsmaatschappij. Op grond van een besluit van de staatssecretaris van Financiën is verlenging van deze termijn mogelijk wanneer de inspecteur een aanzienlijke correctie aanbrengt op de aangegeven stakingswinst en wanneer door zeer bijzondere omstandigheden de termijn is overschreden waardoor de mogelijkheid van een eenmalig verhoogde aftrek definitief verloren gaat. Op grond van dat besluit stond Hof Den Haag termijnverlenging toe aan een ondernemer die zijn onderneming per 1 januari 1999 had overgedragen en in de maand juli van dat jaar een lijfrenteverzekering sloot. De accountant van de ondernemer had de stakingswinst in 1999 aangegeven, maar de inspecteur corrigeerde de aangifte omdat de onderneming vanwege de overgangsdatum van 1 januari 1999 in 1998 beëindigd was. Dat had tot gevolg dat de lijfrenteverzekering volgens de letter van de wet te laat was bedongen. Door de correctie zou de ondernemer het recht op de extra aftrek verliezen. Het Hof verwierp de opvatting van de inspecteur dat de goedkeuring niet zou kunnen worden toegepast omdat er geen correctie in de stakingswinst werd aangebracht maar er een verschil van mening bestond over het jaar waarin de stakingswinst moest worden belast. De goedkeuring geldt niet wanneer de correctie het gevolg is van opzet, grove schuld of ernstige nalatigheid van de belastingplichtige. De ondernemer in kwestie beschikte niet over fiscale kennis. Ook stond niet vast dat de ondernemer zijn adviseur onzorgvuldig had gekozen. De adviseur had een niet pleitbaar standpunt ingenomen door de stakingswinst in 1999 aan te geven, maar dat leidde niet tot opzet, grove schuld of ernstige nalatigheid van de ondernemer. De staatssecretaris van Financiën heeft aangegeven dat hij niet in cassatie gaat tegen de uitspraak van het Hof.