7 maart 2008 | Overig | jurisprudentie | LJNBC7009, 06/7589
Een van de belangrijkste onderdelen van de wet op de vennootschapsbelasting is de deelnemingsvrijstelling. Doelstelling van deze regeling is kort gezegd het voorkomen dat de winst van een dochtervennootschap ook nog eens bij de moedervennootschap wordt belast. In de loop der jaren is de deelnemingsvrijstelling uitgegroeid tot een zeer ingewikkelde regeling met veel bijzondere bepalingen en uitzonderingen. Zo kon een deelneming in de eerste vijf jaren na de verwerving worden afgewaardeerd ten laste van de winst tot de lagere waarde in het economische verkeer. Na een dergelijk afwaarderingsverlies was de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing op positieve voordelen uit deze deelneming tot het afwaarderingsverlies was ingelopen. Bij een vervreemding van een deelneming waarop een nog niet gecompenseerd afwaarderingsverlies is geleden diende het resterende verlies te worden teruggenomen in het jaar van de vervreemding. Van vervreemding is ook sprake bij de verbreking van een fiscale eenheid die tot gevolg heeft dat de deelneming niet langer bestaat.