Tijdelijke proefbanen waren mogelijk onroerende zaken

14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN: AT5475, 39429

Een bedrijf gebruikte een gehuurd stuk grond als proefterrein voor funderingstechnieken van aarden banen in het kader van de bouw van de hogesnelheidslijn. Het was van meet af aan de bedoeling van het bedrijf om het proefterrein na afloop van het onderzoek te ontmantelen en terug te brengen in de oorspronkelijke agrarische staat. De gemeente verstrekte vergunningen voor maximaal vijf jaar. Het bedrijf sloopte in 2001 de in 1998 aangebrachte proefopstellingen. In geschil was of deze proefopstellingen roerende of onroerende zaken waren. Bij de WOZ-beschikkingen was ervan uit gegaan dat de opstellingen onroerend waren. Hof Den Haag was van oordeel, onder verwijzing naar een arrest van de Hoge Raad uit 1997, dat sprake was van onroerende zaken als zij naar aard en inrichting bestemd waren om duurzaam ter plaatse te blijven. Daarbij moest gelet worden op de bedoeling van de eigenaar of gebruiker, voorzover deze bedoeling naar buiten kenbaar was. Volgens het Hof was de bedoeling van de belanghebbende om de werken slechts tijdelijk met de grond te verenigen naar buiten kenbaar. Een onderbouwing daarvoor gaf het Hof echter niet. Het Hof reageerde niet op de stelling van de inspecteur dat de werken zozeer met de grond verbonden waren dat zij daarom onroerend waren. De inspecteur had in zijn verweerschrift aangevoerd dat de werken niet konden worden verwijderd met behoud van hun waarde. Daarom waren bestanddeel van de grond geworden en dus onroerend. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van Hof Den Haag en verwees de zaak naar Hof Amsterdam. Dat Hof moet opnieuw beoordelen of de werken onroerend zijn. Als dat het geval is moet het Hof ook de grieven behandelen waaraan Hof den Haag niet is toegekomen.