10 maart 2011 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJNBP6667, CPG 10/02196
Het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen aan een "eigen" BV is een uitbreiding van het begrip werkzaamheid. Voor de toepassing van de terbeschikkingstellingsregeling is cruciaal dat feitelijk vermogen beschikbaar wordt gesteld. De wet is niet duidelijk over het moment waarop een terbeschikkingstelling begint of eindigt. Voor ondernemers geldt dat ook de voorbereidingsfase al meetelt, zelfs als de uiteindelijke materiële onderneming nooit tot stand komt. Dat betekent dat de in de voorbereidingsfase gemaakte kosten aftrekbaar zijn. Bedrijfsmiddelen die na beëindiging van de onderneming worden aangehouden in afwachting van een gunstig moment voor de verkoop gaan niet over naar het privévermogen, maar blijven tot het ondernemingsvermogen behoren. De regels van de winst uit onderneming zijn ook van toepassing op vermogensbestanddelen die onder de terbeschikkingstellingsregeling vallen.
De vraag wanneer de terbeschikkingstelling begint is door de Hoge Raad inmiddels beantwoord. Dat is niet het geval met de vraag wanneer de terbeschikkingstelling van een vermogensbestanddeel eindigt. Bij de Hoge Raad is een zaak aanhangig. Hof Leeuwarden lijkt in zijn uitspraak die aanleiding vormde tot het instellen van beroep in cassatie ervan uit te zijn gegaan dat de Hoge Raad de regels voor de fiscale winstbepaling heeft toegepast bij de bepaling van de aanvang van de terbeschikkingstelling en dat de rechtspraak over de vermogensetikettering bij staking van een onderneming eveneens kan worden toegepast bij het einde van de terbeschikkingstelling.
Volgens de AG ziet het hof daarbij over het hoofd dat in de wetsgeschiedenis is gezegd dat het leerstuk van de vermogensetikettering geen rol speelt in de toepassing van de terbeschikkingstellingsregeling. Het antwoord op de vraag of een vermogensbestanddeel onder de regeling valt, wordt bepaald door het in de wet neergelegde criterium 'ter beschikking stellen'. Dat criterium wordt ruim opgevat. De verwijzing naar het winstregime heeft alleen betrekking op de manier waarop de voordelen uit de terbeschikkingstelling moeten worden bepaald. In het arrest over het tijdstip van aanvang van de terbeschikkingstelling heeft de Hoge Raad gezegd dat het begrip 'ter beschikking stellen' niet geheel gelijk kan worden gesteld met het begrip 'bestemmen tot'. Als de terbeschikkingstelling zowel rechtens als feitelijk is beëindigd, behoort een vermogensbestanddeel niet langer tot het werkzaamheidsvermogen.