14 mei 2007 | Hof Amsterdam | jurisprudentie | LJN: AU3991, 04/01263
Iemand met een uitkering van de Stichting 1940-1945 op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 en van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 betaalde in het jaar 2001 een bedrag aan advocaatkosten. Deze kosten hadden betrekking op de instandhouding en correcte vaststelling van de uitkering. In geschil was of deze kosten aftrekbaar waren. Hof Amsterdam stelde vast dat de uitkering was gebaseerd op twee publiekrechtelijke regelingen en een belastbare periodieke uitkering vormde in de zin van de Wet IB 2001. De op periodieke uitkeringen drukkende kosten tot verwerving, inning en behoud zijn aftrekbaar. De inspecteur was van mening dat er geen recht op aftrek was omdat de wetgever de uitkering in een bijzondere bepaling van de Wet LB had aangemerkt als loon. De op loon drukkende kosten zijn niet aftrekbaar. Het Hof was van oordeel dat het gevolg van de kwalificatie van een periodieke uitkering als loon onder de Wet IB 2001 zo ingrijpend was, dat geen sprake was van de door de wetgever bedoelde vereenvoudiging maar van een wijziging die aanzienlijke en onbedoelde (negatieve) fiscale gevolgen kon hebben. Bij de invoering van de Wet IB 2001 is niet aangegeven dat de wetgever een ruimere werking aan de bepaling uit de Wet LB wilde geven dan aanvankelijk was bedoeld. De uitkering moest voor de inkomstenbelasting, met name voor de mogelijkheid om kosten in aftrek te brengen, worden aangemerkt als een periodieke uitkering. Dat betekende dat de gemaakte verwervingskosten geheel aftrekbaar waren omdat de kosten niet hoger waren dan gebruikelijk was.