14 mei 2007 | Ministerie van Financiën | besluit | CPP2004/1086M
De BPM (belasting van personenauto’s en motorrijwielen) en de MRB (motorrijtuigenbelasting) kennen faciliteiten voor personenauto’s voor het openbaar vervoer of taxivervoer. De BPM kent een teruggaaf, die in drie jaarlijkse termijnen achteraf plaatsvindt of een éénmalige teruggaaf vooraf. Voor de MRB geldt een vrijstelling. Toepassing van deze faciliteiten is gebonden aan een vergunning op basis van de Wet personenvervoer 2000 (WP-vergunning). In een vraag- en antwoordbesluit geeft de staatssecretaris van financiën een toelichting op deze faciliteiten.Toepassing van deze faciliteiten op een personenauto voor werknemersvervoer is mogelijk als het niet gaat om vervoer met auto’s van de werkgever. Daarvoor gelden de volgende voorwaarden.1. Het kenteken van de auto en de WP-vergunning staan niet op naam van de werkgever.2. De bestuurder is in dienst bij de WP-vergunninghouder. 3. In geval van openbaar vervoer dient er een dienstregeling te zijn.4. De werkgever of de werknemer betaalt een vergoeding aan de WP-vergunninghouder.5. Het exploitatierisico ligt bij de WP-vergunninghouder. De faciliteiten kunnen, als aan deze voorwaarden is voldaan, ook worden toegepast door onderwijsinstellingen voor hun leerlingen, tehuizen voor hun vaste bewoners en verpleeginrichtingen, psychiatrische instellingen en dergelijke voor hun patiënten.Vervoer van huisartsen door een huisartsenpost kwalificeert niet voor de faciliteiten. Als het vervoer plaatsvindt door een taxiondernemer kunnen de faciliteiten wel worden toegepast. De faciliteiten gelden ook voor een auto die wordt gebruikt voor vergunningplichtig en niet-vergunningplichtig taxivervoer of openbaar vervoer zolang het niet-vergunningplichtig vervoer minder is dan 10% van het totaal.