14 mei 2007 | Overig | jurisprudentie | LJN: AU9324, 05/2806
Met ingang van 1 juni 2000 was voor een uit het buitenland afkomstige werknemer de 35%-vergoedingsregeling van toepassing. Met ingang van 1 januari 2001 werd de 35%-regeling vervangen door de 30%-bewijsregel. Gedurende de looptijd van deze regeling veranderde hij van werkgever. De belastingdienst wees het gezamenlijk verzoek van de werknemer en zijn nieuwe werkgever om de 30%-bewijsregel te mogen voortzetten af, omdat er tussen de oude en de nieuwe dienstbetrekking meer dan drie maanden verstreken waren. Volgens de tekst van de regeling mag die periode niet meer dan 3 maanden bedragen. De werknemer voldeed aan de voorwaarden voor toepassing van de 30%-regel. Volgens de rechtbank werd de regeling door de belastingdienst altijd met enige soepelheid uitgevoerd. Zo zou, wanneer de werknemer niet bij zijn vorige werkgever al een beroep op de regeling zou hebben gedaan, een later verzoek na indiensttreding bij de tweede werkgever zijn gehonoreerd voor het nog niet gebruikte deel van de maximale periode van 10 jaar. De rechtbank was van oordeel dat de inspecteur in dit geval niet de vrijheid had om het verzoek af te wijzen.