14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJNAY9928, 42683
Een echtpaar dreef in maatschapsverband een bakkerszaak. Het woon/winkelpand en de bakkerij behoorden tot het buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen van de man. Tot 1994 was de winstverdeling tussen man en vrouw 75-25. Met ingang van 1994 had ieder van hen recht op 50% van de jaarwinst van de maatschap, maar bleef de 75/25-verdeling bestaan voor buitengewone baten en lasten, inclusief liquidatiewinst en -verlies. In 1999 droeg de man 25% van de gerechtigdheid tot de buitengewone baten en lasten en de helft van het pand over aan zijn echtgenote. Bij deze overdracht wilde de man gebruik maken van de zogenoemde doorschuiffaciliteit. Belastingheffing over de winst bij de overdracht van deze ondernemingsbestanddelen kon daardoor worden uitgesteld. Hof Den Bosch was van oordeel dat de doorschuiffaciliteit niet van toepassing was op de meerwaarde van het pand. Er was volgens het Hof geen winst die was behaald met of bij de staking van het aan de echtgenote overgedragen gedeelte van de onderneming. De Hoge Raad was het met de opvatting van het Hof niet eens. De gedeeltelijke overdracht van het pand hing samen met de overdracht van een deel van de onderneming, die was bedoeld om beide echtgenoten voor de helft deelgenoot in de onderneming te maken. Voor de toepassing van de doorschuiffaciliteit maakte de gedeeltelijke overdracht van het pand deel uit van de overdracht van een gedeelte van de onderneming aan de echtgenote.