14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN: AU6018, 40421
Een DGA verrichtte werkzaamheden voor de holding en voor een werkmaatschappij. Hij ontving geen salaris van de holding maar wel van de werkmaatschappij. De belastingdienst legde met een beroep op de gebruikelijk loonbepaling een naheffingsaanslag loonbelasting op aan de holding. Volgens Hof Amsterdam maakte de holding niet aannemelijk dat het gebruikelijke loon voor de werkzaamheden van de DGA lager was dan ƒ 6.000. Het Hof vond niet van belang dat de DGA salaris ontving van de werkmaatschappij omdat de wet voorschrijft dat de gebruikelijk loonregeling voor iedere BV geldt met wie een DGA een arbeidsverhouding heeft. De holding was van mening dat de werkzaamheden van de DGA voor de holding verricht waren binnen zijn dienstbetrekking met de werkmaatschappij. Een redelijke wetstoepassing zou dan meebrengen dat het gebruikelijke loon van de DGA in het salaris uit de werkmaatschappij is begrepen.Volgens de Hoge Raad geldt in concernsituaties de gebruikelijk loonregeling per dienstbetrekking. Als een DGA werkzaamheden voor meerdere concernvennootschappen verricht maar slechts van één maatschappij salaris ontvangt moet rekening gehouden worden met de in dat salaris begrepen beloning voor werkzaamheden voor die andere maatschappijen. Niet duidelijk was of het Hof was uitgegaan van een andere opvatting of dat het Hof van oordeel was dat in het salaris van de DGA geen component zat die betrekking had op de werkzaamheden voor de holding. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd en de zaak verwezen naar Hof Den Haag.