14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN: AU7356, 40087
Voor de toepassing van het successierecht moeten zaken die tot een als eenheid te beschouwen complex behoren worden gewaardeerd in hun onderlinge verband. Dat kan leiden tot een hogere of lagere waarde van het geheel ten opzichte van de waarde van de afzonderlijke zaken. Zo kan de waarde van een onderneming lager zijn dan de liquidatiewaarde. Hof Arnhem was van oordeel dat de waarde van een melkquotum niet werd beïnvloed door de lage rentabiliteit van het landbouwbedrijf waarbij het quotum behoorde. De Hoge Raad heeft deze uitspraak bevestigd. Volgens de wetsgeschiedenis was het de bedoeling van de wetgever om geen rekening te houden met goodwill voor de toepassing van de Successiewet. Deze bedoeling is gehandhaafd tot bij de wetswijziging met ingang van 1 januari 2002 is bepaald dat de waarde van voor overdracht vatbare goodwill in aanmerking wordt genomen. Volgens de Hoge Raad is het begrip goodwill in de wetsgeschiedenis een saldobegrip, waaruit volgt dat ook badwill of onderrentabiliteit bij de waardering buiten beschouwing moest blijven.