Tussenkomst derden bij betaling levensonderhoud aan buitenlandse verwanten niet nodig

14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN-nummer: AO3161 Zaaknr: 38803

Onder de wet IB 1964 waren de mogelijkheden voor de aftrek van bijdragen in het levensonderhoud van familieleden ruimer dan onder de wet IB 2001. Om voor aftrek in aanmerking te komen diende de belastingplichtige te beschikken over schriftelijke bescheiden als bankafschriften of postwissels. Het bewijs van betaling kon ook met andere schriftelijke bescheiden worden geleverd, op voorwaarde dat aan de hand daarvan de juistheid van de in aftrek gebrachte uitgave redelijkerwijs door de belastingdienst kon worden gecontroleerd. Volgens de Hoge Raad diende het volledige traject van de betalingen tot de ontvangst daarvan door de ondersteunde verwanten controleerbaar te zijn. De Hoge Raad heeft een uitspraak van Hof Arnhem vernietigd, omdat het Hof de eis stelde dat op enig moment in het gehele traject sprake moet zijn van de tussenkomst van onafhankelijke derden, omdat anders niet aan de eis van controleerbaarheid is voldaan. Die eis is niet gebaseerd op de wet, aldus de Hoge Raad. De zaak is verwezen naar Hof Leeuwarden.