Uitgestelde huuropbrengst is genoten op het moment, waarop het bedrag rentedragend is geworden

14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN-nummer: AF5824 Zaaknr: 37803

Onder de wet inkomstenbelasting 1964 verhuurde een DGA een bedrijfspand aan zijn BV. De jaarlijkse huur bedroeg in 1995 ƒ 195.000. Een groot gedeelte daarvan, ƒ 185.000, liet hij niet uitbetalen. In zijn aangifte vermogensbelasting nam hij een vordering op de BV op voor dat bedrag. De BV zou het bedrag, vermeerderd met 7% rente per jaar, in 2023 betalen. Volgens de Hoge Raad is de gehele jaarhuur, inclusief het niet uitbetaalde gedeelte, terecht tot het inkomen van 1995 gerekend. Het rentedragend worden van een bedrag was in de wet gelijkgesteld met het ontvangen van dat bedrag.