14 mei 2007 | Hof Amsterdam | jurisprudentie | LJN: AV7951, 04/00315
De Successiewet bevat een aantal fictiebepalingen. Een van die bepalingen merkt als een erfrechtelijke verkrijging aan een verkrijging ten koste van het vermogen van de erflater die bij de rechtshandeling, die de verkrijging tot gevolg had, partij was. Deze bepaling is alleen van toepassing onder bepaalde in de wet genoemde omstandigheden. De erflater moet in verband met de genoemde rechtshandeling tot zijn overlijden het genot hebben gehad van een vruchtgebruik of een periodieke uitkering. Hof Amsterdam moest de vraag beantwoorden of een uitgesteld recht van levering van een woning tot na het overlijden van de erflater aan een vruchtgebruik gelijk was. Volgens de wetsgeschiedenis heeft de betreffende fictiebepaling betrekking op rechtshandelingen, waarbij een vermogensbestanddeel van de erflater wordt omgezet in een genotsrecht dat eindigt bij zijn overlijden. Naar het oordeel van het Hof deed zich een dergelijke omzetting in een genotsrecht niet voor. Door het uitgestelde recht van levering bleef de eigendom van de woning onderdeel van het vermogen van de erflater. De situatie was als volgt. In 1996 verkocht vader, de latere erflater, zijn woning aan één van zijn kinderen voor ƒ 150.000. De levering werd uitgesteld tot na het overlijden van vader. Dat gebeurde in 1998. In zijn testament had vader bepaald dat zijn echtgenote de woning na zijn overlijden mocht blijven bewonen. De inspecteur schatte de waarde van de woning vrij opleverbaar op ƒ 850.000. Hij merkte het verschil van ƒ 700.000 aan als een fictieve verkrijging. De uitgestelde levering viel echter niet onder de betreffende fictiebepaling.