Uitstel voor indienen aangifte niet aangetoond

14 mei 2007 | Hof Arnhem | jurisprudentie | LJNBA2451, 03/02113

De bevoegdheid van de inspecteur om een aanslag inkomstenbelasting vast te stellen vervalt door verloop van een termijn van drie jaren na afloop van het jaar waarop de aanslag betrekking heeft. Deze termijn wordt verlengd met de duur van het verleende uitstel om aangifte te doen. Zonder rekening te houden met verleend uitstel verviel de bevoegdheid om een aanslag over 1997 op te leggen na afloop van het jaar 2000. De inspecteur die op 13 september 2001 een aanslag inkomstenbelasting 1997 oplegde moest daarom bewijzen dat aan de belanghebbende op haar verzoek uitstel was verleend voor het doen van aangifte. In ieder geval bestreed de belanghebbende dat eventueel verleend uitstel haar kenbaar was gemaakt. De inspecteur stelde dat uitstel was verleend op grond van de uitstelregeling voor belastingconsulenten en nadien op verzoek van de belanghebbende nog bijzonder uitstel. De inspecteur kon echter geen bewijsstukken produceren waaruit bleek dat uitstel was gevraagd en verleend. De computeruitdraaien uit zijn eigen administratie waren niet toereikend. Dat had tot gevolgd dat de aanslag na verloop van de aanslagtermijn was opgelegd en dus moest worden vernietigd. De inspecteur beriep zich op de mogelijkheid om de aanslag om te zetten in een navorderingsaanslag omdat hij door het instellen van een controle beschikte over een nieuw feit, waardoor navordering was toegestaan. Het Hof wees dat beroep af. Het boekenonderzoek was ruim voor het einde van de aanslagtermijn ingesteld en dus had de inspecteur hangende het boekenonderzoek ter behoud van rechten een aanslag op kunnen leggen. Door dat niet te doen had de inspecteur een ambtelijk verzuim begaan dat het opleggen van een navorderingsaanslag en dus een eventuele conversie verhinderde.