14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN: AR6821, 40244
Een vrijwillige ambtenaar van politie ontving voor zijn werkzaamheden in 1999 een vergoeding van ƒ 7,50 per uur. Hij verrichtte politiediensten en nam deel aan oefeningen en cursussen. Een deel van de ontvangen uurvergoedingen werd per activiteit toegekend als een vaste onkostenvergoeding, ongeacht het aantal uren dat daarmee gemoeid was. Over een bedrag van ƒ 1.815 werden loonbelasting en premies ingehouden. In navolging van de inspecteur rekende Hof Den Bosch dat bedrag tot het loon uit dienstbetrekking. Het Hof stelde vast dat de belanghebbende een publiekrechtelijke dienstbetrekking vervulde en oordeelde op grond daarvan dat sprake was van een bron van inkomen. Dat oordeel was niet juist. De belanghebbende had namelijk aangevoerd dat de uurvergoeding van ƒ 7,50 niet kostendekkend was. Het Hof had moeten onderzoeken of redelijkerwijs kon worden verwacht dat de belanghebbende met deze activiteiten positieve opbrengsten zou behalen. Dat geldt ook wanneer de werkzaamheden en diensten in een bepaald jaar een netto voordeel hebben opgeleverd, maar niettemin de vraag aan de orde wordt gesteld of dat voordeel aan heffing van inkomstenbelasting is onderworpen.