Verbod op grensoverschrijdende fiscale eenheid niet in strijd met vrijheid van vestiging

14 mei 2007 | Hof Den Haag | jurisprudentie | LJN: AZ2028, BK-05/00354

De Wet op de Vennootschapsbelasting kent de zogenaamde fiscale eenheid tussen een moedermaatschappij en een of meer (klein)dochtermaatschappijen. De samenstellende delen van de fiscale eenheid hoeven dan niet afzonderlijk aangifte te doen, maar in plaats daarvan wordt een geconsolideerde aangifte van de gehele fiscale eenheid gedaan. De mogelijkheid om een fiscale eenheid te vormen is beperkt tot in Nederland belastingplichtige vennootschappen. Een BV diende een verzoek in om haar in Belgiƫ gevestigde dochtermaatschappij op te nemen in een fiscale eenheid. De inspecteur wees het verzoek af omdat de Belgische dochter niet in Nederland belastingplichtig was. De BV meende dat het verbod op een grensoverschrijdende fiscale eenheid in strijd is met de vrijheid van vestiging van het EG-verdrag. Hof Den Haag deelde die opvatting. Het ontbreken van de mogelijkheid van horizontale verliescompensatie, dat is de verrekening van het verlies van de ene vennootschap binnen een fiscale eenheid met de winst van een andere vennootschap binnen die fiscale eenheid, was een nadeel dat het recht van vrije vestiging beperkte. Dat leidde echter niet tot het gewenste resultaat omdat er volgens het Hof een rechtvaardigingsgrond bestond voor deze beperking. Volgens jurisprudentie van het Hof van Justitie EG verbiedt het EG-verdrag niet dat bij de berekening van de maatstaf van heffing voor niet-ingezeten belastingplichtigen alleen rekening wordt gehouden met winsten en verliezen uit hun activiteiten in de betreffende staat. Deze beslissing geldt volgens Hof Den Haag ook in deze zaak. De in de wet opgenomen voorwaarden voor de fiscale eenheid gaan niet verder dan noodzakelijk is voor de belastingsoevereiniteit van Nederland.