14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN: AU0893, 40896
Bij de ontbinding van een VOF in 1993 namen beide vennoten een openstaande schuld van ƒ 165.000 ieder voor de helft over. Een van de vennoten zette de onderneming samen met zijn echtgenote voort in de vorm van een nieuwe VOF. De nieuwe VOF nam het aandeel van de man in de oorspronkelijke schuld over. Ultimo 1995 bedroeg de schuld nog ƒ 60.750. Na 1995 heeft de VOF op de schuld niet meer afgelost. De schuldeiser heeft na 1995 geen pogingen meer ondernomen om de vordering te innen. De inspecteur waardeerde eind 2001 de schuld op nihil omdat de vordering was verjaard. Het voordeel van de afwaardering rekende hij tot de winst van het jaar 2001. Hof Arnhem was van oordeel dat de vordering ondanks de verjaring voor verwezenlijking vatbaar was. Daarom was geen sprake van vrijgestelde kwijtscheldingswinst. Het Hof nam aan dat de schuldeiser de vordering had laten verjaren. Uitgaande van die veronderstelling was het oordeel van het Hof dat de vordering voor verwezenlijking vatbaar was en dat dit voor de schuldeiser kenbaar was, onbegrijpelijk. De zaak is verwezen naar Hof Den Bosch.