Verkoop landbouwgrond vond in ander jaar plaats dan jaar van navordering

14 mei 2007 | Hof Amsterdam | jurisprudentie | LJN: AV8540, 04/00683

Een man-vrouwfirma exploiteerde een landbouwbedrijf. Vanaf eind 1994 onderhandelden de firmanten over de verkoop van de landbouwgrond. Uiteindelijk vond de levering van de grond in 1996 plaats. In hun aangiften inkomstenbelasting 1995 verwerkten de firmanten de opbrengst van de grond niet, uitgaande van de gedachte dat daarop de landbouwvrijstelling van toepassing was. Wel gaven zij stakingswinst aan in verband met het aangaan van een maatschap met een door de firmanten opgerichte BV. Ten laste van de stakingswinst bedongen de firmanten een lijfrente. Na een boekenonderzoek legde de belastingdienst navorderingsaanslagen op, waarin de winst bij de verkoop van de grond was begrepen. De inspecteur was van mening dat in 1995 nog geen sprake was van een maatschap tussen beide firmanten en de BV. Een winstberekening waarbij de verkoop van de grond en (de oprichting van) de maatschap met de BV desondanks in aanmerking is genomen wijst volgens de inspecteur op kwade trouw. Hof Amsterdam was van oordeel dat er in 1995 nog geen verkoopovereenkomst met betrekking tot de grond tot stand was gekomen. Het Hof volgde de inspecteur in zijn opvatting dat de maatschap met de BV niet in 1995 tot stand was gekomen. Het bestaan van de maatschap werd voor het eerst in de in april 1996 ontvangen aangifte voor het jaar 1995 genoemd. Uit niets bleek dat de boerderij in 1995 mede voor rekening van de BV werd geƫxploiteerd. Bij de winstberekening van 1995 werd ten onrechte rekening gehouden met een gedeeltelijke staking van de onderneming en met toerekening van een deel van de door de firmanten genoten jaarwinst aan de BV. Omdat het Hof aan de hand van de door partijen aangeleverde cijfers niet in staat was om tot een eenduidige berekening van het (belastbaar) inkomen te komen, vernietigde het Hof de uitspraak van de inspecteur op het bezwaarschrift en droeg het Hof de inspecteur op opnieuw uitspraak te doen. Bij het opleggen van de navorderingsaanslag had de inspecteur ook een boete opgelegd, die uitsluitend was gebaseerd op het feit dat de winst bij de verkoop van de grond niet was verantwoord. Aangezien dat terecht achterwege was gelaten vernietigde het Hof de boete.