Verkoop pand kort na staking beinvloedt waarde op overgangstijdstip

14 mei 2007 | Hof Amsterdam | jurisprudentie | LJN-nummer: AF4496 Zaaknr: 02/355

In verband met een voorgenomen inbreng van de onderneming in een besloten vennootschap vindt een minnelijke taxatie van het bedrijfspand met bovenwoning plaats in de maand juli van 1995. De bedoeling was een geruisloze inbreng van de onderneming per 1 januari 1995. Dat ging niet door omdat de BV niet op tijd was opgericht. Uiteindelijk werd besloten tot inbreng per 1 januari 1996, waarbij het pand naar privé ging en werd verhuurd aan de BV. In de loop van 1996 wordt het pand verkocht aan de buurman voor een prijs, die veel hoger ligt dan de getaxeerde waarde. In geschil is op welk moment het pand van het ondernemingsvermogen is overgegaan naar het privé vermogen en wat op dat tijdstip de waarde is van het pand. De inspecteur bestrijdt de minnelijke taxatie, omdat die vanuit een ander fiscaal belang zou zijn opgesteld. Het overgangstijdstip ligt volgens hem op de dag van oprichting van de BV. De ondernemer kiest voor de waarde aansluiting bij de taxatie en vermeerderd die waarde met de prijsstijging tot 1 januari 1996. Daarbij houdt hij rekening met het feit, dat de bovenwoning in bewoonde staat overgaat. Hof Amsterdam is van oordeel, dat de ondernemer op 1 januari 1996 zijn belang bij de onderneming heeft verloren. Op die datum gaat het pand naar privé. De minnelijke taxatie is volgens het Hof juist. De in 1996 betaalde koopsom is volgens het Hof de waarde in het economische verkeer op dat moment. Bij de bepaling van de waarde per 1 januari 1996 laat het Hof zich leiden door de belangstelling, die de koper op dat moment al had en de uiteindelijk door hem betaalde prijs. De waardestijging wordt grotendeels toegerekend aan het bedrijfsgedeelte van het pand.