Vermindering boete wegens overschrijding redelijke termijn

14 mei 2007 | Hof Arnhem | jurisprudentie | LJNBA0842, 06/00171

De belastingdienst trok in 2000 de aan een werkgever voor het jaar 1998 afgegeven S&O-verklaring in. In verband daarmee legde de belastingdienst een naheffingsaanslag op ter grootte van de niet afgedragen belasting en premie volksverzekeringen. Tegelijk met de naheffingsaanslag werd een boete opgelegd. Volgens Hof Den Bosch mocht de inspecteur zolang de intrekking van de S&O-verklaring niet onherroepelijk vaststond geen boete opleggen. Volgens de Hoge Raad is die opvatting niet juist. De intrekking van een S&O-verklaring gebeurt bij beschikking. Deze heeft direct gevolgen. Het indienen van een bezwaarschrift schorst de werking van de beschikking niet. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd en de zaak verwezen naar Hof Arnhem voor de beoordeling of het aan opzet of grove schuld van de werkgever te wijten is dat over het kalenderjaar 1998 het totaal van de voorlopige S&O-verminderingen het bedrag van de S&O-vermindering met 20% of meer overschrijdt. Het arrest van de Hoge Raad is ruim 2 jaar na het instellen van beroep in cassatie gewezen. In de cassatieprocedure is daarmee de redelijke termijn voor het opleggen van een sanctie overschreden. De Hoge Raad heeft de zaak naar Hof Arnhem verwezen om te bepalen in hoeverre de overschrijding van de redelijke termijn moet leiden tot vermindering van de boete. Hof Arnhem schold 20% van de opgelegde boete kwijt. Vanaf het moment waarop de inspecteur het voornemen een verhoging op te leggen heeft meegedeeld aan de belanghebbende tot aan de uitspraak van Hof Arnhem zijn bijna 7 jaren verstreken.