23 januari 2007 | Hof Den Haag | jurisprudentie | LJNBA8618, BK-06/00075
Fiscale partners kunnen bepaalde inkomensbestanddelen onderling toedelen in elke gewenste verhouding. Dat geldt bijvoorbeeld voor de, vaak negatieve, inkomsten uit de eigen woning. Iemand had in een verzoek om een voorlopige teruggaaf voor 2004 de negatieve opbrengst uit eigen woning van € 2.364 voor € 2.363 toebedeeld aan haar partner en voor € 1 aan zichzelf. Zij ontving een voorlopige teruggaaf van € 2. Uit de later ingediende aangifte bleek echter een hoger inkomen, met als gevolg een voorlopige aanslag van € 219. Rekening houdend met de ontvangen voorlopige teruggaaf zou normaliter geen aanslag zijn opgelegd, want het drempelbedrag voor het opleggen van een aanslag was in 2004 € 217. Volgens de belanghebbende berustte het verzoek om een voorlopige teruggaaf op een vergissing. De inspecteur legde uit dat de aangiftesoftware van de belastingdienst zo werkt dat bij de toedeling van € 2.363 aan haar partner automatisch het resterende bedrag van € 1 aan de belanghebbende werd toebedeeld. Deze toedeling was onmiddellijk zichtbaar en daarmee kenbaar voor de belanghebbende. Volgens Hof Den Haag lag het risico van deze onbedoelde toedeling van het negatieve inkomen uit eigen woning bij de belanghebbende. Ondanks de vergissing was er een verzoek om voorlopige teruggaaf gedaan. Na een voorlopige teruggaaf volgde er altijd een aanslag. De wettelijke uitzondering dat geen aanslag werd opgelegd wanneer het te betalen bedrag de drempel van € 217 (bedrag voor 2004) niet overschreed gold niet wanneer er een voorlopige teruggaaf anders dan voor alleen heffingskortingen was geweest. Anders dan de rechtbank oordeelde kon die wettelijke bepaling niet op grond van een redelijke wetstoepassing buiten toepassing blijven.