17 november 2006 | Hof Leeuwarden | jurisprudentie | LJNAZ2735, BK 17/06
De Belastingdienst legde aan iemand over het jaar 2002 een tweetal voorlopige aanslagen inkomstenbelasting op van in totaal € 2 miljoen. Beide aanslagen werden betaald. Na het indienen van de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2002 werden de voorlopige aanslagen - abusievelijk – verminderd tot € 16.000. De man vroeg de Belastingdienst na ontvangst van de verminderingsbeschikkingen om de terugbetaling op een door hem opgegeven bankrekening te storten. De Belastingdienst maakte het bedrag van de vermindering ondanks een andersluidende mededeling over naar een gezamenlijke bankrekening van de man en zijn ex-echtgenote. De verhouding met de ex-echtgenote was kennelijk niet goed, want zij liet het bedrag van de terugbetaling direct overmaken naar een eigen bankrekening. Ondanks een verzoek van de Belastingdienst weigerde zij het bedrag terug te betalen. Vervolgens legde de Belastingdienst een nadere voorlopige aanslag inkomstenbelasting op over 2002. Het bedrag van de aanslag was ruim € 2,1 miljoen. Met de aanslag werden de voorheffingen en de eerder verminderde voorlopige aanslag van € 16.000 verrekend. In de procedure die volgde was in geschil of de inspecteur bij de berekening van het verschuldigde de eerder opgelegde voorlopige aanslagen had moeten verrekenen zonder rekening te houden met de ambtshalve verminderingen. Volgens Hof Leeuwarden moesten de ambtshalve verminderingen als een gegeven worden beschouwd, ook al zouden zij onjuist zijn. Verrekening kon alleen plaats vinden na de vermindering. De vraag of de Belastingdienst al dan niet bevrijdend heeft betaald door overmaking op een gezamenlijke rekening is van civielrechtelijke aard en kan niet door de belastingrechter worden beantwoord. Het antwoord op deze vraag is niet beslissend voor de vraag of rekening moest worden gehouden met de ambtshalve verminderingen.