Verschoonbare termijnoverschrijding van bezwaar tegen onduidelijk besluit

14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN-nummer: AO6955 Zaaknr: 38542

Voor de verbouwing van zijn woning vroeg de eigenaar in februari 1997 een bouwvergunning aan bij de gemeente. In juni 1997 deelde een gemeenteambtenaar telefonisch mee dat hij de bouwvergunning zou ontvangen zodra de leges zouden zijn betaald. De gemeente schreef de woningeigenaar dat het in behandeling nemen van een bouwaanvraag volgens de Legesverordening ƒ 2.850 kostte. De brief bevatte geen rechtsmiddelverwijzing. Omstreeks 1 maart 1998 ontving de eigenaar de bouwvergunning, gedateerd 4 maart 1997. In dat besluit is aangegeven, dat binnen zes weken bezwaar kan worden gemaakt tegen het besluit. Eind oktober 2000 maakte de woningeigenaar bezwaar tegen de legesheffing. Dat bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Het beroep tegen die uitspraak werd door het Hof ongegrond verklaard. De Hoge Raad heeft die uitspraak van het Hof vernietigd. De belanghebbende verkeerde in de veronderstelling dat voor het in behandeling nemen van de aanvraag voor een bouwvergunning een vast bedrag verschuldigd was. Pas toen hij begreep dat dit anders was maakte hij bezwaar. Uit het bouwvergunningbesluit van de gemeente bleek niet dat er ook een legesbesluit was genomen, terwijl daaruit evenmin kon worden afgeleid dat bezwaar mogelijk was tegen het legesbedrag. Gezien de stellingname van de belanghebbende is het oordeel van het Hof dat het bezwaarschrift ook als hij op onberispelijke wijze over de bezwaarmogelijkheden zou zijn geïnstrueerd, pas in 2000 (dus te laat) zou zijn ingediend, onvoldoende gemotiveerd. De zaak is verwezen naar Hof Den Haag.