Vertrouwensbeginsel verhinderde belastingheffing over combipolis

14 mei 2007 | Hof Arnhem | jurisprudentie | LJN: AY8637, 03/02426

Onder de Wet IB 1964 gold een vrijstelling voor de uitkering bij leven uit een kapitaalverzekering indien aan een aantal voorwaarden was voldaan. De voorwaarden hadden betrekking op looptijd, duur van de premiebetaling en verhouding tussen hoogste en laagste premie. Voor lijfrenteverzekeringen waarvan de koopsom of de premie niet aftrekbaar was, gold dat de uitkeringen pas belast werden wanneer het totaal van de uitkeringen hoger was dan de som van de betaalde premies of de koopsom. Het combineren van beide verzekeringsvormen was een veel voorkomende beleggingsvorm. In een aantal gevallen heeft de Hoge Raad daar een streep doorgehaald, namelijk in die gevallen waarin beide verzekeringen een grote mate van onderlinge samenhang vertoonden. Indien beide verzekeringen in looptijd op elkaar waren afgestemd, dezelfde verzekeringnemer, verzekerde en begunstigde, dezelfde ingangsdatum en bij dezelfde verzekeringsmaatschappij waren ondergebracht terwijl de hoogte van de lijfrente-uitkering overeenkwam met de premie voor de kapitaalverzekering, werd het geheel aangemerkt als één overeenkomst. Dat had tot gevolg dat de uitkering uit de kapitaalverzekering niet was vrijgesteld. Deze situatie deed zich ook voor in een aan Hof Arnhem voorgelegde casus. Beide verzekeringen kenden dezelfde verzekeringnemer, verzekerde en begunstigde, dezelfde ingangsdatum en waren gesloten bij dezelfde verzekeringsmaatschappij. De lijfrente-uitkering was vrijwel gelijk aan de premie voor de kapitaalverzekering. De inspecteur had in eerdere jaren meerdere malen vragen gesteld over de verzekeringen en de polissen opgevraagd. In die jaren had hij steeds beide verzekeringen apart in aanmerking genomen. Daardoor had de inspecteur bij de belastingplichtige het vertrouwen gewekt dat dit ook in latere jaren zou gebeuren. Het gewekte vertrouwen eindigt door opzegging door de inspecteur met inachtneming van een redelijke termijn. Door het opzeggen van het gewekte vertrouwen kort vóór de einddatum van beide polissen heeft de inspecteur de belastingplichtige geen reële mogelijkheid geboden om de fiscale gevolgen daarvan te voorkomen dan wel te beperken. Het Hof vernietigde daarom de uitspraak op bezwaar van de inspecteur en verminderde de opgelegde aanslag.