13 augustus 2007 | Overig | jurisprudentie | LJNBB2618, AWB 06/4693
In veel testamenten is een zogenaamde ouderlijke boedelverdeling opgenomen. Sinds de wijziging van het erfrecht in 2003 geldt deze regeling ook in de situatie waarin geen testament is opgemaakt. Bij overlijden gaat de gehele nalatenschap naar de echtgenoot. De andere erfgenamen krijgen een vordering op de echtgenoot wegens overbedeling. Dergelijke vorderingen zijn vaak pas opeisbaar bij overlijden van de echtgenoot en niet rentedragend. De echtgenoot is dus niet verplicht om al bij leven af te lossen, maar mag dat uiteraard wel doen. Er schuilt echter een gevaar in vervroegde aflossing. Vervroegde aflossing houdt een bevoordeling in van de schuldeiser en geldt daarom als een schenking. De Successiewet bevat een bijzondere bepaling, die schenkingen die iemand binnen 180 dagen voor zijn overlijden heeft gedaan aanmerkt als erfrechtelijke verkrijging. Deze bepaling heeft tot gevolg dat over het voordeel van vervroegde aflossing successierecht betaald moet worden. Ter illustratie de volgende casus. Bij het overlijden van vader in 2004 ging op grond van de ouderlijke boedelverdeling de gehele nalatenschap van € 153.905 naar moeder. De beide kinderen kregen ieder een vordering wegens overbedeling op moeder van € 51.320. De vordering was pas opeisbaar bij het overlijden van moeder en was niet rentedragend. Kort voor haar overlijden in 2005 loste moeder de schulden aan haar kinderen gedeeltelijk af door betaling van een bedrag van € 48.820 aan ieder van hen. De inspecteur verhoogde de in de aangifte voor het successierecht opgenomen erfdelen van de kinderen met een door hem berekende schenking van € 11.716. Door de vervroegde aflossing van de overbedelingsschuld werd dus over een groter bedrag successierecht geheven dan zonder aflossing het geval zou zijn geweest. De rechtbank Breda was van oordeel dat het geheel volgens de bedoeling van de wetgever was om een dergelijke bevoordeling als een erfrechtelijke verkrijging te belasten. De ouderlijke boedelverdeling wordt gezien als een recht van vruchtgebruik op de overbedeling. De waarde van een recht van vruchtgebruik voor de Successiewet bedraagt 6% van het onderliggende vermogen, vermenigvuldigd met een leeftijdsafhankelijke factor. In deze casus bedroeg de aflossing € 48.820. 6% daarvan is € 2.929, terwijl de vermenigvuldigingsfactor 4 bedroeg omdat de moeder ouder dan 80 jaar maar jonger dan 85 jaar was. Het bedrag van de schenking bedroeg daarmee € 11.716. De wet biedt geen ruimte om de vermenigvuldigingsfactor aan te passen aan de feitelijke gezondheidstoestand. Het berekende voordeel was hier wel erg groot, gerelateerd aan de korte periode tussen aflossing en overlijden.