14 mei 2007 | Hof Amsterdam | jurisprudentie | LJN-nummer: AP1808 Zaaknr: 03/04181
Aan een BV is door de belastingdienst ambtshalve een aanslag vennootschapsbelasting 1999 opgelegd, omdat geen aangifte was gedaan. Omdat uit de aangifte over een later jaar bleek dat de ambtshalve aanslag te laag was vastgesteld werd een navorderingsaanslag opgelegd met een boete van ƒ 107.310. Na bezwaar is de boete verminderd tot ƒ 53.655. De BV ging in beroep tegen de boete. Hof Amsterdam heeft de boete vernietigd, omdat voor het opleggen van een boete de gedragingen van een belastingplichtige voor het opleggen van de aanslag van belang zijn en niet diens gedragingen daarna. De inspecteur verweet de BV dat zij ná het opleggen van de primitieve aanslag “heeft berust in de situatie” dat een aanslag tot een te laag bedrag is opgelegd en opzettelijk heeft nagelaten de juiste informatie te verstrekken waarmee de BV willens en wetens de kans heeft aanvaard dat te weinig belasting zou worden geheven. De gemachtigde van de BV heeft ontkend dat de BV geen aangifte zou hebben gedaan. Volgens het Hof volgt uit het niet doen van aangifte niet de conclusie dat de BV opzet of grove schuld kan worden verweten.