17 december 2004 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN: AR7765, 40607
Iemand ging bij Hof Arnhem in beroep tegen de uitspraak op zijn bezwaarschrift tegen een navorderingsaanslag inkomstenbelasting. Het Hof verklaarde zijn beroep ongegrond. Ook in cassatie kreeg hij nul op het rekest. Vervolgens verzocht hij het Hof om herziening van de uitspraak. Het Hof stuurde dat verzoek door naar de Hoge Raad in de veronderstelling, dat de Hoge Raad als hogere instantie dat verzoek moest beoordelen. De Hoge Raad zond het verzoek echter terug naar het hof omdat de uitspraak door het arrest van de Hoge Raad onherroepelijk was geworden. Volgens de Hoge Raad is het niet zinvol als van de in de Algemene Wet Bestuursrecht voorziene mogelijkheid tot herziening van onherroepelijke uitspraken gebruik gemaakt wordt door een rechterlijke instantie die niet bevoegd is om de feiten vast te stellen.