Verzuimenreeks voor hoogte boete

4 mei 2007 | Hof Arnhem | jurisprudentie | LJNBA4968, 06/00238

De belastingdienst kan aan een belastingplichtige die in verzuim is een verzuimboete opleggen. Er is sprake van een verzuim wanneer een belastingplichtige de aangifte die hij had moeten doen, na door de inspecteur te zijn aangemaand, niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn alsnog doet. De hoogte van de verzuimboete is afhankelijk van het aantal keren dat de belastingplichtige eerder een verzuimboete heeft gehad. Naast beboete verzuimen tellen ook verzuimen die volgens de wet of het boetebeleid niet voor beboeting in aanmerking komen als daarvan aan de belastingplichtige mededeling is gedaan. Iemand had zijn aangiftebiljetten inkomstenbelasting 1996 en 1997 niet binnen de door de inspecteur bij aanmaningen gestelde termijnen gedaan. Voor beide jaren kon geen verzuimboete worden opgelegd omdat er negatieve aanslagen werden opgelegd. De inspecteur deelde de belanghebbende niet mee dat hij in verzuim was. Deze niet beboete verzuimen telden daarom niet mee bij de vaststelling van de verzuimboete voor het jaar 1999. Ook de aangifte inkomstenbelasting 1998 was niet tijdig ingediend. De inspecteur legde daarom een verzuimboete van ƒ 350 op. Voor de bepaling van de hoogte van de verzuimboete over 1999 telde dit verzuim niet mee, omdat de inspecteur niet aannemelijk kon maken dat hij de belanghebbende vóór de uiterste datum waarop de aangifte inkomstenbelasting 1999 moest zijn ingediend op de hoogte had gesteld van het beboete verzuim. De inspecteur had een vierde verzuim als uitgangspunt genomen bij het opleggen van de boete over 1999. Dat was niet juist, want er was sprake van een eerste verzuim. Ten tijde van het begaan van het beboetbare feit gold voor een eerste verzuim een boete van 5% van de te betalen belasting. Dat kwam neer op een bedrag van ƒ 38. Het Hof vond deze boete passend en geboden, maar verminderde de boete wegens overschrijding van de redelijke termijn van behandeling van de zaak tot ƒ 30.