14 mei 2007 | Hof Amsterdam | jurisprudentie | LJN: AS4899, 00/03621
In een procedure voor Hof Amsterdam over de waardebepaling van een voetbalstadion voor de wet Waardering Onroerende Zaken (WOZ) stelde de eigenaar van het stadion zich op het standpunt, dat de vrijstelling, die deze wet voor bepaalde onroerende zaken kent, een ongeoorloofde vorm van discriminatie is. Naar het oordeel van het Hof bestaat er echter een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor deze ongelijke behandeling. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever (delen van) een aantal met name genoemde onroerende zaken bij de waardebepaling buiten aanmerking heeft willen laten omdat de waarde van deze objecten niet wordt betrokken in de heffing van belasting op grond van de aan de WOZ gekoppelde wetten. Waardering van die objecten is dus overbodig en om reden van doelmatigheid achterwege gelaten. Dat is een objectieve en redelijke rechtvaardiging. Verder was in geschil of er een vaststellingsovereenkomst over de waarde van het object was gesloten, of het object bedrijfsmatig werd gebruikt en wat de waarde daarvan was.Volgens het Hof was de vaststellingsovereenkomst voor de waarde niet tot stand gekomen, omdat er niet aan de daarin opgenomen voorwaarden was voldaan. Een onroerende zaak wordt niet bedrijfsmatig gebruikt indien de exploitatie niet uitsluitend geschiedt om daarmee winst te behalen, maar ook en vooral om redenen van algemeen belang. De exploitatie van een voetbalstadion (de Amsterdam Arena) dient allerlei particuliere belangen. Het Hof was van oordeel dat de waarde die het stadion voor de eigenaar in economische zin had, het beste werd benaderd door de gecorrigeerde vervangingswaarde. Bij die berekening moest nog rekening gehouden worden met het feit dat de grasmat in het stadion veel vaker moest worden vervangen dan aanvankelijk was voorzien.