14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN-nummer: AE9334 Zaaknr: 37063
Het toezenden van een duplicaat van een aanslagbiljet aan iemands advocaat in plaats van aan hemzelf is volgens de Hoge Raad een toegestane wijze van bekendmaken van een aanslag. Sinds 1 januari 1998 is dit in de wet geregeld, maar volgens de Hoge Raad geldt dit ook vóór die datum, in gevallen waarin bekendmaking van een aanslag door toezending of uitreiking van het aanslagbiljet aan de belastingschuldige feitelijk onmogelijk was en het niet kunnen toezenden of uitreiken niet een gevolg is van omstandigheden die voor rekening en risico van de belastingdienst zijn. De feitelijke gang van zaken in de procedure is verwarrend. Dat geldt ook voor de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam. Er werd een aanslag inkomstenbelasting opgelegd aan een persoon, die niet meer in Nederland woonde en van wie de woonplaats onbekend was. De aanslag was verzonden aan het adres, waarvan de belastingdienst meende, dat de man er woonde, maar het biljet kwam onbestelbaar retour. Vervolgens werd een kopie van het aanslagbiljet uitgereikt aan de advocaat, van wie bekend was dat hij de man in een strafzaak bijstond. Ter behoud van rechten maakte de advocaat bezwaar tegen de aanslag en de boete. In een latere brief aan de belastingdienst deelde hij mee, dat hij geen vertegenwoordiger in fiscale zaken was voor de persoon in kwestie, omdat hij geen volmacht had. Voor het geval hij toch de zogenaamde gemachtigde zou zijn maakte hij bij die brief bezwaar. De inspecteur deelde geruime tijd later aan de advocaat mee, dat gelet op het ontbreken van een volmacht de door de hem geschreven brieven niet als bezwaarschrift konden worden aangemerkt. Nadat de persoon in kwestie zijn gevangenisstraf had uitgezeten maakte hij, door tussenkomst van een andere advocaat, bezwaar tegen de opgelegde aanslag. In het bezwaarschrift werd het standpunt ingenomen, dat hij pas recent van de aanslag op de hoogte was. Het bezwaarschrift werd wegens termijnoverschrijding niet ontvankelijk verklaard door de inspecteur. Het Hof was van oordeel, dat het door de tweede advocaat ingediende bezwaarschrift was bedoeld als een beroepschrift, dat gericht was tegen de brief van de inspecteur, waarin deze aangaf de brieven van de eerste advocaat niet als bezwaar aan te merken en dus geen uitspraak op bezwaar te doen. Die brief was volgens het Hof een weigering om uitspraak op bezwaar te doen. Toch schoot de man daar niets mee op, want het eerste bezwaar was volgens het Hof niet ontvankelijk wegens het ontbreken van een volmacht. De Hoge Raad is van oordeel, dat het Hof ten onrechte de brief van de inspecteur heeft uitgelegd als een weigering om uitspraak op bezwaar te doen en heeft daarom de uitspraak vernietigd en de zaak verwezen naar Hof Den Haag. Het eerste bezwaar van de eerste advocaat was door hem zelf ingetrokken bij zijn tweede brief. Daarin maakte hij voorwaardelijk bezwaar. Omdat niet aan de voorwaarde – het beschikken over een volmacht – was voldaan, was er geen bezwaarschrift en was de brief van de inspecteur correct.