14 mei 2007 | Hof Arnhem | jurisprudentie | LJN: AR5328, 03/02061
Een gemeente wilde een deel van de kosten van het aanleggen van riolering verhalen door middel van een baatbelasting. Een woningeigenaar was het niet eens met de aan hem opgelegde aanslag. Hij was van mening, dat zijn woning door de aanleg van de riolering niet was gebaat, zodat er van hem geen belasting kon worden geheven. Ook vond hij, dat het gebruik van een alternatieve, goedkopere, voorziening aan de aanslag in de weg stond. Zijn standpunt dat er geen sprake was van baat baseerde hij op het ontbreken van prijsverschillen tussen woningen met en zonder een rioolaansluiting. Hof Arnhem was van oordeel dat van belang is of de onroerende zaak door de voorziening objectief gezien in een voordeliger positie is komen te verkeren. Er hoeft geen waardestijging te zijn door de voorziening, maar de onroerende zaak als zodanig moet onafhankelijk van het gebruik dat daarvan wordt gemaakt door de voorzieningen in een betere positie zijn gekomen. Volgens het Hof was de onroerende zaak gebaat. De aanwezigheid van een alternatieve voorziening kan de belastingheffing niet voorkomen. Het tot stand brengen van een voorziening waarbij de onroerende zaak is gebaat vormt het belastbare feit, dat de grondslag voor de aanslag verschaft.