14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN-nummer: AO8217 Zaaknr: 38767
Iemand werkte als werktuigkundige aan boord van een baggerschip voor een Nederlandse werkgever. In 1998 werkte hij in Trinidad en daarna in Portugal. In geen van beide landen moest de werktuigkundige over het in die periodes verdiende arbeidsinkomen belasting betalen. Hij claimde een aftrek elders belast op grond van de wettelijke regeling, die onderworpenheid aan buitenlandse belastingheffing veronderstelt bij een arbeidsduur van drie maanden in een land, waarmee Nederland geen verdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing heeft gesloten. Hof Den Haag wees die claim af, omdat hij in Trinidad minder dan drie maanden had gewerkt. Volgens de Hoge Raad moet echter rekening gehouden worden met de aansluitend in Portugal doorgebrachte tijd, zodat er in totaal langer dan drie maanden in het buitenland is gewerkt. Voor de in Trinidad verworven inkomsten bestaat dan recht op aftrek elders belast. De Hoge Raad baseert zijn oordeel op de wetshistorie. Daarin is opgemerkt, dat: “Aaneensluitende perioden gedurende welke men in meer van dergelijke landen werkt worden in aanmerking genomen bij de beoordeling of aan de minimumtermijn is voldaan. Dit geldt niet voor perioden gedurende welke in verdragslanden en/of landen die het loon wel aan belasting onderwerpen wordt gewerkt.” De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd en de zaak ter afdoening verwezen naar Hof Den Bosch.