14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN: AR3100; 39300
Een BV sloot een verkoopovereenkomst voor haar landbouwgrond, die later werd ontbonden. De BV had voor de ontbinding een aantal betalingen ontvangen. Volgens Hof Amsterdam moesten die worden beschouwd als een vergoeding voor een door de BV gelopen risico enerzijds en een door de koper verkregen recht anderzijds. De vergoeding viel volgens het Hof niet aan te merken als een voordeel, waarop de landbouwvrijstelling van toepassing was. Dat oordeel geeft volgens de Hoge Raad geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Omdat het deels van feitelijke aard is kan het voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst.