Voor toepassing Nedeco-regeling geen rekening houden met wisselende arbeidsduur

14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN: AT3408, 39633

Een werknemer van een in Nederland gevestigde werkgever werd voor zijn werk in 1997 gedurende 69 dagen uitgezonden naar het buitenland. De zogenoemde Nedeco-regeling was daarbij van toepassing. De werknemer verschilde met de belastingdienst van inzicht over de manier waarop de Nedeco-regeling moest worden toegepast. De belastingdienst stelde het loon dat aan de buitenlandse periode moest worden toegerekend op ƒ 11.942; de werknemer kwam uit op een bedrag van ƒ 16.881. De werknemer hield rekening met het feit dat hij in 1997 normaliter parttime (24 van de 38 uur) werkte, maar tijdens de uitzendperioden fulltime (38 uur). De Nedeco-regeling ging echter voor de berekening van de grondslag voor de kostenaftrek uit van het aantal verblijfsdagen in het buitenland. Volgens de Hoge Raad moest de grondslag in dit geval, overeenkomstig de berekening van de inspecteur en het oordeel van het Hof, gesteld worden op 69/365ste gedeelte van het jaarloon. De Nedeco-regeling bood geen ruimte om daarvan af te wijken wanneer een werknemer zijn werkzaamheden gedurende het jaar niet steeds in dezelfde mate had verricht.De werknemer was daarnaast van mening dat bij de berekening van de Nedeco-aftrek met de vergoeding voor kosten van voeding slechts gedeeltelijk rekening moest worden gehouden. Die opvatting was onjuist. De uitgaven voor voeding werden niet uitsluitend door de aard van de dienstbetrekking veroorzaakt, maar hingen ook samen met het persoonlijke leven. Een vergoeding voor dergelijke kosten moest bij de bepaling van de grondslag voor de berekening van de forfaitaire aftrek volledig in aanmerking worden genomen. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie van de werknemer ongegrond.