14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN: AT7639, 40001
Een BV participeerde in de jaren 1994 tot en met 1996 in twee vennootschappen onder firma. Bij die vennootschappen onder firma corrigeerde de inspecteur de gerealiseerde omzetten. Dat leidde tot het opleggen van naheffingsaanslagen omzetbelasting. De omzetcorrectie werd toegerekend aan de vennoten als winst. De inspecteur merkte de winstcorrectie bij de BV aan als een uitdeling van winst aan haar aandeelhouder en legde een navorderingsaanslag inkomstenbelasting op. Hof Amsterdam was van oordeel dat de aandeelhouder deze winst als vermomd dividend aan de BV had onttrokken, en dat belanghebbende en de BV zich ervan bewust waren dat de BV een uitdeling van dividend had gedaan. De bewering van de aandeelhouder dat hij van niets wist en dus geen uitdeling had genoten, baatte hem naar het oordeel van het Hof niet.Het Hof vernietigde de opgelegde boete omdat de inspecteur de gronden waarop de verhoging berustte niet tijdig had medegedeeld. De aandeelhouder en de inspecteur gingen beiden in cassatie. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof. Voor de beoordeling van de vraag of de aandeelhouder vermomd dividend had genoten had het Hof niet voorbij mogen gaan aan de vraag of de BV de beschikking had verkregen over datgene wat zij volgens het Hof had uitgedeeld aan haar aandeelhouder. De Hoge Raad verwees de zaak naar Hof Den Haag voor verdere behandeling.