14 mei 2007 | Hof Den Bosch | jurisprudentie | LJN: AT6393, 02/05076
Een landbouwer verkocht een perceel grond onder voorbehoud van een pachtrecht voor een aantal jaren. Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad mocht de landbouwer het bedrag dat hij voor het pachtrecht had opgeofferd als aanschaffingskosten daarvan op zijn balans opnemen en mocht hij op het pachtrecht afschrijven. Het opgeofferde bedrag kon worden gesteld op het verschil tussen de koopsom die voor de grond had kunnen worden verkregen zonder gebruiksrechten en de in werkelijkheid ontvangen koopsom. De landbouwer verkocht het bouwland voor ƒ 32,50 per m². Er werd een pachtovereenkomst voor de duur van 73 maanden gesloten om de landbouwvrijstelling zeker te stellen. Zonder pachtovereenkomst voor deze periode was de landbouwer bereid om de grond voor ƒ 55 per m² te verkopen. De buurman van de landbouwer verkocht een jaar later een perceel grond, dat tot diens privé-vermogen behoorde, voor ƒ 50 per m². De landbouwer merkte dat bedrag aan als normale verkoopprijs voor de grond en stelde het door hem voor het pachtrecht opgeofferde bedrag op ƒ 17,50 per m². Het Hof was van oordeel dat het bedrag van ƒ 17,50 geheel als vergoeding van eventuele belastingschade moest worden aangemerkt en niet als voor het pachtrecht opgeofferd bedrag. Het voor het pachtrecht opgeofferde bedrag moest worden berekend aan de hand van een reële pacht. Deze bedroeg ƒ 1.500 per ha per jaar. De contante waarde van het pachtrecht bedroeg daarmee ƒ 7.599. De afschrijving voor het jaar 1999 bedroeg 9/73 x ƒ 7.599 = ƒ 937. De inspecteur was in zijn verweerschrift uitgegaan van een bedrag aan afschrijving op het pachtrecht van ƒ 437. Het belastbare inkomen werd daardoor nog meer negatief dan door de inspecteur was vastgesteld. De aanslag bedroeg al nihil en kon dus niet meer worden verlaagd. Wel moest de verliesbeschikking worden aangepast.