24 februari 2004 | Hof Arnhem | jurisprudentie | LJN-nummer: AO6972 Zaaknr: 01/01849
Een werkgever paste sinds 1990 de carpoolregeling uit de loonbelasting toe. Die regeling houdt in, dat aan de werknemer, die met zijn auto collega’s meeneemt op de ritten van en naar het werk, een hogere onbelaste kilometervergoeding kan krijgen op voorwaarde, dat aan de meerijdende collega’s geen vergoeding wordt betaald. Toepassing van de regeling was gebonden aan een aantal voorschriften. Er moet een schriftelijk vastgelegde regeling zijn en verder moet op rittenstaten worden bijgehouden wie is meegereden. De meerijders moeten deze rittenstaten ondertekenen. Bij een controle van de belastingdienst in 1994 bleek, dat niet aan alle voorschriften werd voldaan. Toch werd geen correctie in de loonbelasting aangebracht, omdat de betaalde bedragen wel correct waren. Bij een latere controle bleek, dat nog steeds niet aan de voorschriften voor de carpoolregeling werd voldaan. De belastingdienst wilde daarom loonbelasting naheffen wegens de onjuiste toepassing van de carpoolregeling. De werkgever beriep zich op door de belastingdienst bij de eerdere controle opgewekt vertrouwen, omdat toen de regeling aan de orde was geweest maar niet was nageheven. De belastingdienst was van mening, dat in het eindgesprek van de eerste controle duidelijk was aangegeven, dat correctie achterwege was gebleven op voorwaarde van het voldoen aan de voorschriften in de toekomst. Volgens Hof Arnhem kon de belastingdienst dat niet bewijzen en mocht de werkgever erop vertrouwen, dat de belastingdienst instemde met de materieel correcte toepassing van de carpoolregeling.