13 februari 2004 | Hof Leeuwarden | jurisprudentie | LJN-nummer: AO4025 Zaaknr: BK 1681/02
Een BV had een vordering op een Duitse GmbH, die was opgelopen tot een bedrag van ƒ 227.000 op het moment waarop de GmbH failliet ging. De BV wilde de vordering afboeken ten laste van de winst over het jaar 1999. Over dat jaar was aanvankelijk ambtshalve een aanslag opgelegd en vervolgens, na een boekenonderzoek, een navorderingsaanslag. De belastingdienst accepteerde daarbij de afboeking niet vanwege de familieband tussen de aandeelhouders van de BV en de aandeelhouder van de GmbH. De aandeelhouder van de GmbH was de vader van de aandeelhouders van de BV. Uit het onderzoek bleek, dat de BV de vorderingen op anderen dan de GmbH niet zover liet oplopen. De BV wees bij het onderzoek de vader van de aandeelhouders aan als contactpersoon. Hof Leeuwarden was van oordeel, dat de vader een grote invloed had op de bedrijfsvoering van de BV. De vordering was daardoor tot onzakelijke hoogte opgelopen. De inspecteur wilde een bedrag van ƒ 50.000 als zakelijke hoogte van de vordering accepteren. Gezien het faillissement van de GmbH in 1999 stond het Hof afboeking van de vordering voor dit bedrag toe. De inspecteur had ook nog een correctie aangebracht in de waardering van de inventaris. Die correctie baseerde hij op de verkoop van inventaris in 2000. Daarbij had hij geen rekening gehouden met aankopen in 2000. Om die reden moest volgens het hof de correctie vervallen.