Vordering hoeft pas te worden afgewaardeerd als onvolwaardigheid blijkt bij opmaken balans

14 mei 2007 | Hof Den Bosch | jurisprudentie | LJN-nummer: AF4465 Zaaknr: 00/00804

In een procedure voor Hof Den Bosch was in geschil wanneer een vordering op een inmiddels failliete dochter moet worden afgewaardeerd. De inspecteur meende, dat afwaardering in 1993, toen de dochter nog deel uitmaakte van een fiscale eenheid, moest plaatsvinden. Volgens Hof Den Bosch hoeft pas te worden afgewaardeerd wanneer bij het opmaken van de balans duidelijk is, dat de vordering niet volwaardig is. Medio 1994 werd de balans van 1993 opgemaakt. Op dat moment was een omzetgroei gerealiseerd van 17% en werd een bescheiden verlies verwacht. De bank achtte de dochtermaatschappij nog kredietwaardig. Door onvoorziene omstandigheden zakte korte tijd later de markt in elkaar met het faillissement als gevolg. Volgens Hof Den Bosch was de afwaardering terecht in 1994 gedaan. Voor zover het betrof het deel van de lening, dat na de datum van het faillissement werd verstrekt, kon afwaardering niet ten laste van de winst in 1994 of 1995 plaatsvinden.