14 mei 2007 | Hof Arnhem | jurisprudentie | LJN: AU1010, 03/00745
Ondernemers mogen een voorziening vormen ten laste van de winst voor toekomstige uitgaven die een gevolg zijn van feiten of omstandigheden, die zich voor de balansdatum hebben voorgedaan en aan de betreffende periode kunnen worden toegerekend als er een redelijke mate van zekerheid bestaat dat die uitgaven zich zullen voordoen. Hof Arnhem stond een restauranthouder toe om in 1999 een voorziening te vormen voor de hem in 2001 opgelegde naheffingsaanslag loonheffing. In 1999 had de restauranthouder zwarte lonen uitbetaald, waardoor een materiële belastingschuld was ontstaan. Deze schuld vond volgens het Hof zijn oorsprong in feiten, die zich in 1999 hadden voorgedaan en aan dat jaar waren toe te rekenen. Aan de eerste voorwaarde om een voorziening te kunnen vormen was daarmee voldaan.Volgens het Hof mag in ieder geval rekening gehouden worden met feiten en omstandigheden die bekend zijn geworden vóór het moment dat de aanslag over het desbetreffende jaar was vastgesteld. De aanslag vennootschapsbelasting 1999 was op 15 december 2001 opgelegd. Op dat moment waren de volgende feiten bekend:– er was over 1999 sprake van een materiële loonbelastingschuld;– er bestond een rapport van een boekenonderzoek waarbij die schuld is geconstateerd;– er was een naheffingsaanslag loonheffing opgelegd waarbij de eerder vermelde materiële belastingschuld was omgezet in een formele belastingschuld. Daarmee bestond op 31 december 1999 een redelijke mate van zekerheid dat de materiële belastingschuld tot een uitgave zou leiden en was ook aan de tweede voorwaarde voldaan. Naar het oordeel van het Hof kon de restauranthouder in 1999 een voorziening vormen voor het aan dat jaar toe te rekenen deel van de naheffingsaanslag loonheffing. De naheffingsaanslag had voor 2/11 deel betrekking op 1999. De restauranthouder kon daarom voor ƒ 55.000 een voorziening vormen. Het belastbare bedrag over 1999 werd daardoor negatief, zodat de aanslag vennootschapsbelasting moest vervallen.