14 mei 2007 | Ministerie van Financiƫn | besluit | CPP2003/2145M
In een vraag- en antwoordbesluit geeft de staatssecretaris van Financien een toelichting op het inkomen uit sparen en beleggen, de zogenaamde box 3 van de wet IB 2001.1. De rendementsgrondslag, die op 1 januari en 31 december van ieder jaar wordt vastgesteld, kan negatief zijn. Het voordeel uit sparen en beleggen kan niet negatief zijn, omdat dit gelijk is aan nihil zolang de gemiddelde rendementsgrondslag het heffingvrije vermogen niet heeft overschreden.2. De werkelijke opbrengst van vermogensbestanddelen die tot de rendementsgrondslag behoren is niet van belang voor de belastingheffing.3. Een in de loop van een jaar ontvangen bedrag, dat betrekking heeft op een niet tot box 3 behorend of een vrijgesteld vermogensbestanddeel en dat pas in de loop van het volgende jaar wordt besteed, hoort op de peildatum tot de rendementsgrondslag. Voorbeelden zijn de verkoopopbrengst van de eigen woning en de vergoeding voor schade aan de inboedel, waarvan het herstel pas in het volgende jaar plaatsvindt.4. De gerechtigdheid tot een doelvermogen als een trust of een Stichting Particulier Fonds behoort tot de bezittingen, tenzij er sprake is van niet meer dan een blote verwachting in plaats van een recht.5. Personeelsoptierechten die niet tot een aanmerkelijk belang horen, tellen alleen mee voor de rendementsgrondslag als bij de toekenning loonbelasting is ingehouden en de rechten ouder zijn dan drie jaar.6. Belastingschulden tellen niet mee bij het bepalen van de rendementsgrondslag. Dit geldt ook voor het successierecht, dat verschuldigd is over een erfenis waarop iemand recht heeft gekregen.7. Een geschreven optie is een schuld, waarmee rekening gehouden moet worden bij de bepaling van de rendementsgrondslag. Deze moet niet worden gesaldeerd met de effectenportefeuille.8. Overdracht van heffingvrij vermogen tussen partners is alleen mogelijk als er het gehele jaar dezelfde partner is geweest.9. Als beide ouders het ouderlijke gezag hebben maar zij geen partners zijn hebben zij ieder recht op de toeslag op het heffingvrije vermogen.10. Voor overdracht van de ouderentoeslag is overdracht van het heffingvrije vermogen niet vereist.11. De vrijstelling voor maatschappelijke beleggingen geldt niet voor blote eigendom of vruchtgebruik op dergelijke beleggingen.12. De onder de wet vermogensbelasting 1964 gewezen jurisprudentie over de waarde in het economische verkeer behoudt zijn waarde voor box 3 van de wet IB 2001. 13. Een recht van vruchtgebruik dat eindigt bij het overlijden of op het moment waarop de vruchtgebruiker de woning verlaat (metterwoonclausule) mag op grond van een goedkeuring worden gewaardeerd als een recht, dat eindigt bij het overlijden. Voorwaarde is, dat gebruiker en blooteigenaar beiden een beroep doen op de goedkeuring en voor beiden sprake is van een tot de rendementsgrondslag behorende bezitting.