Vraag- en antwoordbesluit over toepassing deelnemingsvrijstelling

14 mei 2007 | Ministerie van Financiën | besluit | CPP2003/1611M

De staatssecretaris van financiën heeft een besluit met vragen en antwoorden op het gebied van de deelnemingsvrijstelling gepubliceerd. In het besluit komen de volgende onderwerpen aan de orde: 1. Het bedrag dat aan een medeaandeelhouder wordt betaald om diens voorkeursrecht op aandelen die een deelneming vormen af te kopen, is niet aftrekbaar van de winst maar behoort tot de kostprijs van de aandelen. 2. Sinds 1 januari 1997 vallen valutaresultaten op leningen die zijn aangegaan om de verwerving van een deelneming te financieren, onder deelnemingsvrijstelling. Is de lening aangegaan vóór 1 januari 1997, dan moet compartimentering plaatsvinden: het valutaresultaat ontstaan vóór 1 januari 1997 is niet vrijgesteld; het valutaresultaat vanaf die datum wel. 3. De deelnemingsvrijstelling is niet van toepassing op kosten in verband met binnenlandse deelne-mingen. Dit brengt strikt genomen mee dat als die deelneming is gefinancierd met een lening in een andere munteenheid dan euro’s (voorheen guldens) het valutaresultaat belast is. De staatssecretaris staat nu onder voorwaarden toe dat als het een lening betreft in dezelfde muntsoort als die waarin de dochtermaatschappij aangifte doet op grond van de regeling functionele valuta, de deelnemingsvrij-stelling toch op het valutaresultaat van toepassing is. 4. De Nederlandse moedermaatschappij van een buitenlandse dochtermaatschappij met deelnemingen zowel in Nederland als in andere landen heeft recht op aftrek van de met haar deelnemingen verband houdende kosten naar de verhouding van de waarde in het economische verkeer van haar deelnemin-gen in Nederland en die in andere landen. 5. De beslissing van het Hof van Justitie EG in de zaak Bosal geldt ook voor deelnemingen in landen die behoren tot de Europese Economische Ruimte. Dit zijn Noorwegen, IJsland en Liechtenstein. In de zaak Bosal gaat het om de vraag of de Nederlandse regeling die de aftrek van deelnemingskosten be-perkt tot binnenlandse deelnemingen, in overeenstemming is met het EG-verdrag. 6. De moedermaatschappij van een fiscale eenheid leent een bedrag van een met haar gevoegde doch-termaatschappij voor de verwerving van een buitenlandse deelneming. Daarna wordt de fiscale een-heid met de dochtermaatschappij verbroken. Vanaf dat moment valt de rente die aan de dochtermaat-schappij wordt betaald, onder de niet-aftrekbare deelnemingskosten. 7. Rente op een schuld in rekening-courant, valt onder de niet-aftrekbare deelnemingskosten als de rekening-courant is gebruikt om de verwerving van een buitenlandse deelneming te financieren. 8. De ruimterekening is een regeling die is bedoeld om aan te tonen in hoeverre leningen zijn opgeno-men voor een ander doel dan de financiering van deelnemingen. Maakt een belastingplichtige van de regeling gebruik, dan kan de belastingdienst daarvan ook bij onvolkomenheden niet in diens nadeel afwijken. 9. De ruimterekening is in de plaats gekomen van de orenrekening. Een belastingplichtige die gebruik maakt van de orenrekening kan deze niet combineren met de ruimterekening. 10.Tot de deelnemingskosten behoren niet de kosten van een verzekering die is afgesloten om het risico af te dekken van naasting van de bezittingen van een buitenlandse dochtermaatschappij of de aandelen daarin. Hetzelfde geldt voor een uitkering op grond van zo’n verzekering. 11. Een belastingplichtige heeft in principe een deelneming als hij tenminste 5% van het op alle uit-staande aandelen gestorte kapitaal bezit. Ook preferente aandelen waaraan geen stemrecht verbonden is, tellen mee. 12. Heeft een belastingplichtige 5% of meer van het gestorte preferente aandelenkapitaal maar niet van het totale aandelenkapitaal, dan heeft hij in principe geen deelneming. De belastingplichtige kan dan echter nog wel een oneigenlijke deelneming hebben. 13. Voor de beoordeling of aandelen als voorraad worden gehouden, is door de belastingdienst een bijzondere regeling getroffen voor banken, de zogenaamde bankenregeling. Deze regeling geldt ook voor anderen als zij aan de voorwaarden voldoen. 14. Het Besluit van 20 januari 1999, nr. DB98/4730M, wordt ingetrokken. In dit besluit was het stand-punt ingenomen dat van een oneigenlijke deelneming (aandelenbezit van minder dan 5% waarop toch de deelnemingsvrijstelling van toepassing is) slechts sprake kon zijn als de aandeelhouder zelf een materiële onderneming dreef. Dit standpunt is door een arrest van de Hoge raad van 14 maart 2001 achterhaald. 15. Als aandelen op grond van een overeenkomst gedurende een bepaalde periode niet mogen worden vervreemd, een zogenaamde lock-up periode, brengt dit niet zonder meer mee dat die aandelen niet worden aangehouden als belegging waardoor zij kunnen kwalificeren als oneigenlijke deelneming. 16. De deelnemingsvrijstelling is niet van toepassing op dividenden en andere voordelen uit hoofde van een deelneming, als de moedermaatschappij in de dochtermaatschappij het vermogen van een buitenlandse vaste inrichting heeft ingebracht en de verliezen van die vaste inrichting op dat moment nog niet volledig waren verrekend. De deelnemingsvrijstelling geldt dan niet tot het bedrag van die verliezen. Deze bijzondere regeling geldt echter niet als de vaste inrichting wordt overgedragen aan een buitenlandse kleindochtermaatschappij, waarvan de aandelen worden gehouden door een buiten-landse dochtermaatschappij. Keert deze buitenlandse dochter dividend uit aan haar Nederlandse moe-der, dan is hierop de deelnemingsvrijstelling onverkort van toepassing. 17. Breidt een moedermaatschappij een belang van minder dan 25% later uit tot 25% of meer, dan heeft zij recht op aftrek van een afwaarderingsverlies, mits zij op het moment dat haar belang 25% of meer wordt, nog geen vijf jaar een deelneming heeft. 18. Ook informele kapitaalstortingen kunnen recht geven op een afwaarderingsverlies. 19. De aftrek van afwaarderingsverliezen is slechts mogelijk voor verliezen die na 1996 zijn ontstaan. 20. Een afwaarderingsverlies op een deelneming die later in een fiscale eenheid met de moedermaat-schappij wordt opgenomen, moet worden teruggenomen in het jaar waarin die dochtermaatschappij wordt gevoegd. 21. Uitreiking van bonusaandelen heeft geen invloed op het voor een deelneming opgeofferde bedrag. 22. Voor de aftrek van een liquidatieverlies op een buitenlandse deelneming stelt de wet de eis dat de deelneming van de belastingplichtige gedurende de vijf jaren voorafgaande aan de liquidatie tenminste 25% moet zijn geweest. Die termijn geldt niet als de deelneming vanaf het moment van verwerving steeds meer 25% of meer is geweest. 23. Indien een deelneming in het Verenigd Koninkrijk wordt ontbonden door middel van een zoge-naamde strike off procedure – dit is een vereenvoudigde ontbindingsprocedure -, kan een liquidatie-verlies worden genomen zodra die procedure is voltooid. Daaraan staat niet in de weg dat mogelijk later de vereffening alsnog wordt heropend. Aan deze goedkeuring wordt wel de voorwaarde verbon-den dat het liquidatieverlies bij heropening van de vereffening moet worden teruggenomen en dat de belastingplichtige de belastingdienst van een heropening van de vereffening op de hoogte moet stellen. 24. Aftrek van een liquidatieverlies is niet toegestaan als de onderneming van de ontbonden vennoot-schap door de moedermaatschappij zelf of een verbonden vennootschap wordt voortgezet. Hiervan is geen sprake als het om een activiteit gaat die niet een speerpuntactiviteit van het concern is maar die als veelbelovend is te beschouwen en daarom elders binnen het concern wordt voortgezet. De omvang van de activiteit mag hoe dan ook niet meer zijn dan 5% van de totale omvang van de activiteiten van de ontbonden vennootschap. 25. Wordt de onderneming van een ontbonden vennootschap door een verbonden vennootschap voort-gezet, dan kan het liquidatieverlies alsnog wel in aftrek komen bij liquidatie van de voortzettende ven-nootschap. Het liquidatieverlies wordt in dit geval namelijk toegevoegd aan het voor de aandelen in