14 mei 2007 | Ministerie van Financiën | besluit | CPP2004/1541M
Voor het successierecht geldt een vrijstelling voor de verkrijging van aanspraken uit een pensioenregeling, een lijfrente of een periodieke uitkering bij overlijden. In een vraag- en antwoordbesluit gaat de staatssecretaris van Financiën in op vragen over de pensioen- en de lijfrenteregeling. De pensioenvrijstelling geldt ook voor een pensioenregeling van voor 1 juni 1999 die nog niet was aangepast aan de nieuwe voorschriften. Tot 1 juni 2004 gold een overgangsregeling in de loonbelasting. Vanaf 1 juni 2004 is voor de pensioenvrijstelling voor het successierecht van belang of de pensioenregeling is aangepast. De niet-aangepaste pensioenregeling is vanaf 1 juni 2004 geen pensioenregeling meer overeenkomstig de bepalingen van de loonbelasting. Voor die regelingen is de pensioenvrijstelling niet meer van toepassing. Als na 1 juni 2004 geen premies meer worden betaald hoeven de pensioenregelingen niet te worden aangepast. De pensioenvrijstelling blijft dan van toepassing.De lijfrentevrijstelling gold tot 2001 ook voor lijfrentecontracten die vóór 1992 zijn afgesloten, maar die toch voldoen aan de voorwaarden van de Brede Herwaardering. De wet IB 2001 bevat een andere definitie van het begrip lijfrente dan de wet IB 1964. De lijfrentevrijstelling geldt ook voor verkrijgingen vanaf 2001 van een lijfrente die wel aan de oude definitie voldoet maar niet aan de nieuwe definitie.