14 mei 2007 | Hof Amsterdam | jurisprudentie | LJN: AT5047, 03/02722
De overdrachtsbelasting kent een vrijstelling voor de verkrijging van landerijen door iemand die deze landerijen bedrijfsmatig exploiteert, mits de verkrijging in het belang is van een verbetering van de landbouwstructuur. De vrijstelling is niet van toepassing als de bedrijfsmatige exploitatie door een ander dan de verkrijger, bijvoorbeeld een pachter, geschiedt, ook al zou de verkrijging van de landerijen vanuit het perspectief van de pachter in het belang zijn van een verbetering van de landbouwstructuur. Tot dat oordeel kwam Hof Amsterdam in een procedure waarin de verkrijger de landerijen als belegging aanmerkte en zelf geen enkele bedrijfsmatige activiteit met betrekking tot die landerijen verrichtte. Door een wijziging in het Uitvoeringsbesluit Belastingen van Rechtsverkeer heeft eerdere rechtspraak van de Hoge Raad, waarin niet was uitgesloten dat een verkrijger die geen landbouwer was en ook niet voornemens was het te worden van de vrijstelling kon profiteren, zijn belang verloren. Door het stellen van de eis dat de verkrijger de verkregen landerijen bedrijfsmatig exploiteert, is het Uitvoeringsbesluit niet in strijd met de tekst van de Wet Belastingen van Rechtsverkeer. De besluitgever heeft voor de beoordeling of een verkrijging in het belang is van een verbetering van de landbouwstructuur enkele objectieve criteria geformuleerd. Het stellen van objectieve criteria was toegestaan, zolang die niet in strijd waren met het wettelijke vereiste 'in het belang van een verbetering van de landbouwstructuur'. Dit laatste was naar het oordeel van het Hof niet het geval.