14 mei 2007 | Overig | jurisprudentie | C-159/01
De Nederlandse Meststoffenwet kent een heffing voor landbouwbedrijven over het verschil tussen de aanvoer van stikstof en fosfaat in een bedrijf en de afvoer van deze mineralen uit het bedrijf. Daarbij wordt rekening gehouden met in de wet vastgestelde verliesnormen. Voor kleine extensieve veehouderijen, de zogenaamde "hobbyisten", geldt een volledige vrijstelling. Daarnaast geldt een vrijstelling voor tuinbouwbedrijven die kasteelt of substraatteelt verrichten, tot een maximale belastbare hoeveelheid meststoffen van 460 kg fosfaat en 800 kg stikstof per hectare die in het kalenderjaar bij het bedrijf voor deze vorm van teelt daadwerkelijk in gebruik is. Deze vrijstelling geldt met betrekking tot fosfaat ook voor tuincentra, die eveneens kas- of substraatteelt verrichten. De Europese Commissie heeft deze vrijstellingen als verboden staatssteun aangemerkt. Het Hof van Justitie EG heeft dat oordeel van de Commissie bevestigd. Nederland had met wetenschappelijke bewijzen moeten aantonen, dat de vrijstelling gerechtvaardigd was door de aard en de opzet van het betrokken stelsel. Dat heeft Nederland niet gedaan. Volgens het Hof van Justitie EG bood de regeling de begunstigde een voordeel dat de lasten verlichtte die hij normaal moest dragen. Dat voordeel is aangemerkt als ongeoorloofde staatssteun.